Jiddische woordenlijst

Benching: Zegen, zegen na het eten
Bissel (bisl): een klein beetje
Bubbe (bubby): oma, grootmoeder
Bupkis: niets, waardeloos
Koved: eer
Chutzpah of gotspe: schaamteloze brutaliteit, ongepast, stoutmoedigheid of onverschrokkenheid
Ganze: geheel, hele
Geen poosjet: helemaal niets
Gelt: geld
Genebiesj: zielig
Glatt: glad pronounce: glott
Goppe: trouwerij
Klutz: kluns
Kvell: trots zijn op
Kvetch: klagen, zeuren
Laugeiwes: gierigaard
Mamzer: bastaard
Mensch (mentsch): een integer en eervol mens
Meshuggeneh of Mesjogge: gek, belachelijk,krankzinnig
Mishpocheh (mishpokhe, mishpucha, misjpoge): familie
Nosh of nasse: snoepen, knibbelen
Nesjomme: ziel, gevoel, betrokkenheid
Oy vey: oh jee!
Putz: grap, poets bakken
Resjaffe: goed
Schlep: meesleep, slepen
Slofen: slapen
Schmooze of smoezen: smoezen, roddelen
Schmuck: zak, idioot, penis
Schweilderig: gul? geldsmijterij? uitgeverig?
Shande: schande, schaamte
Shmatte: vodde
Shpilkes: ongeduld of onrust
Tachlis: doel
Tchotchke =
Tuches (tuchis of Togus): reet, kont, billen
Yahrzeit: nagedachtenis aan overledene op de dag van overlijden dmv branden lange kaars
Yenta: vrouwelijk druk persoon (yentuh pron.)
Yidn: mede-joden
Zayde: opa, grootvader

Door admin